- plan
- {{plan}}{{/term}}1 [algemeen]plan 〈m.〉2 [voornemen] intention 〈v.〉♦voorbeelden:1 〈in België〉 bijzonder plan van aanleg • plan de secteur〈figuurlijk〉 een plan de campagne maken • dresser ses batterieseen plan van een stad • le plan d'une villehet centraal economisch plan • le plan économique centralgewestelijk plan • plan régional d'aménagement du territoire〈figuurlijk〉 op het tweede plan staan • être au second planvolgens plan verlopen • se dérouler selon les plans2 grote plannen hebben • avoir de grands projetseen ondoordacht plan • un projet hasardeux〈pejoratief〉 plannen beramen • comploterhet plan bestaat (om) • l'intention est (de)het plan hebben • avoir l'intention (de)geen plannen hebben (om) • ne pas avoir l'intention (de)een plan laten varen • abandonner un projeteen plan maken • ébaucher un planhet plan opvatten (om) • projeter (de)met het plan rondlopen om … • songer à 〈+ onbepaalde wijs〉iets van plan zijn • compter faire qc.iets niet van plan zijn • ne pas avoir l'intention de faire qc.we waren net van plan om … • nous étions sur le point de 〈+ onbepaalde wijs〉vast van plan zijn • avoir la ferme intention de¶ 〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 zijn plan trekken • se débrouiller
Deens-Russisch woordenboek. 2015.